Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want gij zult [48]vurige kolen op zijn hoofd [49]hopen, en de HEERE zal het [50]u vergelden. 48. Dat is, gij zult hem daartoe drijven, dat hij de vijandschap, die hij jegens u heeft, haast van zich werpt; gelijk iemand, wien gloeiende kolen op het hoofd gelegd zouden worden, die terstond zou afschudden. Of, gij zult zijn hart vermurwen en gedwee maken, dat hij van zijn ongelijk overtuigd zal zijn; gelijk de smede het ijzer met gloeiende kolen vermurwen. 49. Hebreeuws, nemen; dat is, nemende hopen. De Hebreen begrijpen dikwijls onder een woord nog de betekenis van een ander. Zie Gen.12:15. 50. Te weten het goed, dat gij uwen vijand gedaan hebt, hoewel hij jegens u ondankbaar is.